Rijn en Zon, een van de laatste molens in de stad Utrecht
In de 17de eeuw had Utrecht vermoedelijk 56 molens, maar de beruchte storm van 1674 heeft grote verwoestingen onder hen aangericht.
De huidige molen de Rijn en Son aan de Adelaarstraat is een van laatste overgebleven molens in de stad. Het is echter niet de eerste molen met deze naam. Een eerdere Rijn en Son stond op de stadswal aan het Paardenveld. In 1745 wordt de korenmolen De Raephout (later Harthals) van de Biltstraat verplaatst naar het Paardenveld en weer opgebouwd in de noordhoek. Het werd een molen met drie koppels maalstenen. De opdrachtgevers waren Govert van Rhijn en Bernardus Sonnenbergh. Ongeveer een jaar eerder was door Jan de Burger de walkorenmolen de Meyboom op de westhoek van het Paardenveld gebouwd. Deze Meyboom was de opvolger van de molen de Sprokkel die op het bolwerk Sterkenburg (nu Sterrenburg) had gestaan en heeft nog een jaar de naam de Sprokkel gedragen. Zowel de Rijn en Son als de Meyboom werden in natuursteen opgetrokken. Hun voorgangers waren van hout geweest en niet bestand gebleken tegen de storm van 1674.
Op het Peerdevelt op de stadswalle had overigens een al eerdere houten molen gestaan de Cleeff (zie Notarissen in de stad Utrecht 1560-1905; 23-02-1678).
In de gevelsteen van Rijn en Son zijn de namen van de eigenaren van de molen vereeuwigd:
A° 1745
DE.RYN.EN.SON.EEN SUIJVERE.BRON
MET.WARME.STRAALEE
TOT.UTREGHTS.PRONCK,BELOFTE.SCHONCK
OM.WEL.TE.MAALLEE
GESTIGHT.DOOR.BN SONNEN.BERGH
EN.GV VAN.REYN. C.E.B
Verder is er op de steen een stralende zon schijnend over de rivier de Rijn te zien te zien.
Een kleine honderd jaar later dreigde het lot van Rijn en Son al weer beslecht te worden. De stad Utrecht had namelijk opdracht gegeven aan de stedenbouwkundige Zocher de wallen te slechten. Op de plaats van het Paardenveld zou een haven komen, waar en goede ligplaats voor turfschepen gerealiseerd zou kunnen worden. Zocher dacht dat hierbij wellicht zowel Son en Rijn als ook de Meyboom behouden zou kunnen worden. Het hele plan is echter uiteindelijk niet door gegaan.
Een poging van de gemeente in 1884 om zowel Son en Rijn als de Meiboom in handen te krijgen, mislukt echter, omdat de gemeente niet meer dan f.16. 000 wilde betalen en de beide molenaars f. 19.000 vroegen.
In 1896 werd de Rijn en Son gekocht door Jan Korevaar uit Bleskensgraaf van vermoedelijk ene Brouwer. Jan Korevaar was op 16-jarige leeftijd begonnen als knecht van een beurtschipper en hij leerde het malen op een seinmolen. Het meelmalen leerde hij op de Rijn en Son. In 1883 trouwt hij met Marrigje Beusekom met wie hij 12 kinderen krijgt. Twee hiervan zullen ook molenaar worden.
In 1899 waren er weer nieuw plannen. De stad had het idee om de groentemarkt van het Jacobikerkhof te verplaatsen naar het Paardenveld, waar plaats zou zijn voor twee markten en de beide molens te kopen. De molenaar van de Meyboom was bereid de molen voor
f. 15.250 te verkopen. Ook dit mislukte, omdat de gemeente tegelijkertijd de Rijn en Son wilde kopen. De onderhandelingen verliepen dermate moeizaam dat de besprekingen voorlopig werden afgebroken.
Al in 1900 ondernam de gemeente een nieuwe poging tot aankoop van de molens. Ook toen was er sprake van een ligplaats voor turfschepen. Dit keer vroeg de molenaar f. 23.000. De raad wenste echter niet verder te gaan dan f. 21.000.
De molenaar van de Meiboom heeft in 1903 een laatste poging gedaan de molen aan de stad te verkopen, omdat hij van elders aanbiedingen kreeg. Hij vroeg f 14.000. De stad was in principe hiertoe bereid en wilde dit maal de meiboom verhuren als concurrent voor de Rijn en Zon. Als huurder werd de molenaarsknecht van de Meyboom aangenomen, die tot 1911 huurder bleef, aanvankelijk tegen f 600,- huur per jaar, later verhoogd tot f 650,-.
In 1910 werd besloten tot sloop van de stadswal aan het paardenveld
Er werd nu ook definitief besloten dat het terrein op het paardenveld geschikt gemaakt zou worden voor twee groentemarkten, de markt van het Jacobikerkhof en een groente-en vruchtenveiling en een loskade voor vee voor de aanvoer met schuiten op zaterdag. De gemeente wilde aanvankelijk overgaan tot onteigening van het hele terrein, maar uiteindelijk werd er geschikt. Voor de molenaar werd onderhandeld door Mr. Pieter Rink, oud-minister, lid der Tweede Kamer en advocaat-procureur te ‘s-Gravenhage, voor de stad traden burgemeester Mr. Alexander Frederik baron van Lynden en Mr.Johannes Bool, secretaris op. De molenaar, Korevaar, vroeg aanvankelijk f. 40.000. Uiteindelijk kwam men uit op f. 35.000 en Korevaar kreeg de toezegging dat hij een terrein aan de Adelaarstraat zou kunnen kopen om een nieuwe molen te bouwen. Hiermee was het lot van beide molens bezegeld, oktober 1912 werd het bestek tot afbraak opgemaakt: beide molens moesten 1 maart 1913 gesloopt zijn.
Er is zeker nog wel geprotesteerd tegen de sloop, te meer daar in het jaar 1913 de gemeente f. 1.500 vrijmaakte voor behoud van ´historisch schoon in de stad´. Ook een van de gemeenteraadsleden was tegen en op 21 november verscheen het volgende gedicht in de Utrechtse Courant.
Op ‘t oude bolwerk van het Sticht
Staan wij en doen nog steeds onz’ plicht
Voorkwamen wij niet dikwijls nood,
Door meel te bakken voor uw brood
Wij malen toch het graan zo fijn,
Door stoom kan het niet beter zijn.
Al zijn wij oud; wat uit de mode,
Schrijf ons daarom niet op ten dode.
Och vroede heeren van de Raad
Bega toch niet die gruweldaad,
Maar laat ons staan nog menig jaar
Als trouwe broeders naast elkaar.
Zeer velen zijn hierop gesteld
De veemarkt werd al in 1927 verplaatst naar de Croeselaan.
.
Korevaar kreeg inderdaad een toen nog landelijk terrein aan de Adelaarstraat om zijn molen te herbouwen.. Bij de bouw in 1913 zijn onderdelen van de De Meyboom en de oude Rijn en Son op het Paardeveld gebruikt., hoewel boeldag in 1912 alle niet bruikbare onderdelen werden verkocht (molenaar Jaap Hoogendoorn uit Woerden kocht onder meer de spreekbuis, die zich nog steeds bevindt in de molen van Woerden). Korevaar probeerde in zijn nieuwe molen alle moderne technieken en ontwikkelingen van de molenbouw van dat moment toe te passen. Helaas ging bij de bouw van stenen romp de al direct de aannemer faillieten en werd het werk overgenomen door Korevaar zelf. Hoewel het onderste stenengedeelte van een betere kwaliteit was dan het faillissement gebouwde bovendeel, bleef de slechte kwaliteit van de molen een lang gehoorde klacht; het woonhuis werd veelvuldig geteisterd door lekkages.. Uiteindelijk is de molen (een stellingmolen) een van de hoogste van Nederland geworden (de bovenzijde van de kap bevindt zich zo´n op zo’n 32 meter boven straatniveau) die was uitgerust met zelfzwichting.
In de oorlog was de molen van groot belang voor de inwoners van de stad, omdat mocht je in die tijd graan weten te bemachtigen, hier in ieder geval gemaald kon worden.
In 1945 overleed jan Korevaar op 86 jarige leeftijd. Zijn twee zoons Jan en Gerrit zetten het bedrijf voort.
In 1949 werd weer een storm de molen bijna noodlottig. Hij sloeg bij die gelegenheid op hol, omdat de kieft afbrak en pas weer tot stilstand kwam toen alle kleppen waren weggewaaid, wat een groot gevaar voor de omgeving betekende. De straat moest zelfs worden afgezet. Er kon daarna niet meer op de wind gemaald worden.
Jan en Gerrit Korevaar konden niets uitrichten. Herstel van de molen zat er voor hen niet in en in de jaren vijftig begon eenzelfde gedoe om de molen als op het einde van de 19de eeuw en begin 20ste eeuw. Er werd herhaaldelijk gesproken over afbraak, omdat de molen met zijn kale roeden en geringe leeftijd niet van historisch belang zou zijn en men het stratenplan in de omgeving wilde veranderen. Ook nu werd er weer gesproken over verplaatsing. In 1953 is er een molenverordening uitgevaardigd waarbij het verboden is windmolens te slopen. Ook nu werd er overigens tegen sloop geprotesteerd en uiteindelijk besloot de gemeente in 1974 de molen van de Korevaars te kopen. Een storm in 1975 veroorzaakte nieuwe schade (een deel van de stelling kwam naar beneden). In de jaren 1977-1978 werd de Rijn en Zon gerestaureerd (hij kreeg een nieuwe kap, roeden en een stelling) en kwam weer in bedrijf als windmaal- en bakkersmolen Er werd een winkel de Korenschoof in gevestigd die biologisch brood verkocht. 7 mei 1979 werd hij feestelijk geopend. Nog weer later een biologische slagerij.
De Rijn en Zon kreeg bij deze gelegenheid ook een nieuwe gevelsteen:
Eenvoudige baard, blauw geverfd, wit afgebiesd, met de opschriften ‘ANNO’ ‘1913’ en – kleiner – daaronder ‘1977’.
Een kleurrijke steen met de afbeelding van een boven water opkomende zon en daaronder de tekst:
“ANNO 1913
De Rijn en Zon een zuiver bron
met warme stralen
Tot Utrechts pronk belofte schonk
Om wel te malen.
Gesticht door JKorenvaar
MJ By Bouwkundige H.v.d.L en Co. Stucadoors”.
Al vele jaren was Rijn en Zon niet meer in gebruik als productiemolen, hoewel er tot 2011 wel gemaald werd. In dit openbaarden zich allerlei mankementen (onder meer gekraakt voeghout) waardoor de molen niet meer kon draaien. Augustus 2015 werd er begonnen met een volledige restauratie van de molenkap en vervanging van de wieken door het oorspronkelijke type. De molenbouwer en molenaar Jan Wilten, die sinds 1992 in de molen woont, heeft de oude penbalk en twee reservegangen, palmhouten staven van de schijflopen teruggekocht die Molenaar Hogendoorn op de boedelveiling van 1911 had gekocht en nog steeds bleken te passen. In juli 2016 werd de molen feestelijk heropend.
Helaas bleek al snel dat er iets mis was met de boutverbinding van de roeden en moest de molen preventief stil gezet worden. Het herstel zal vermoedelijk zeker tot eind 1918 duren.
Maria de Bruijn
Bronnen:
J.D. H. Bardet. De Molens in Utrecht
G. Buis (1978). Restauratie van de Korenmolen ´Rijn en Zon´. Gemeentewerken 1979. dl. 8
P.Kluyver De Utrechtse windmolens, Oud Utrecht 1929. blz. 32.34, 129-138