Oudegracht 47 De Galisse – geschiedenis uitgebreid

Het hoekhuis Oudegracht 47, De Galisse stamt uit de middeleeuwen. Oorspronkelijk had het een houten gevel die op het niveau van de eerste verdieping en de zolder een overstek had. Later heeft het een wolfsdak, dat wil zeggen een zadeldak met afgeschuinde vlakken aan de korte zijden, en een trapgevel gekregen. Tegenwoordig heeft het huis een 19de-eeuwse daklijst. Oorspronkelijk viel de gevel samen met het niveau van de puilijst van het buurhuis de Oude Bok. Sporen van de trapgevel zijn nog te zien.

Het huis De Galisse dat ter eniger tijd ook de naam de Zwaan gehad zou hebben. Utrechts archief: Catalogusnummer 202592

Op deze 18de-eeuwse prent van Jan de Beyer zou helemaal links Galissen zijn afgebeeld, zij het dat op het uithangbord een zwaan staat afgebeeld. Midden 18de eeuw was Galissen dus nog een houten huis. Het is niet helemaal duidelijk wanneer het huis een stenen gevel heeft gekregen.

Galissen was een herberg met een uithangbord. Er wordt aangenomen dat het uithangbord: daer Galissen nu ter tijt uuthangt in de Napoleontische tijd is verdwenen (in 1811 bezocht Napoleon Utrecht en er was bevel gegeven om alle uithangborden en luifels te verwijderen).

De eerste vermelding van de herberg Galissen isvan3 februari 1468 in het Buurspraakboek van de stad Utrecht1, dankzij een verbanning van Jan van der Meye uit de stad Utrecht, omdat hij ondoechdeliken ende onaerdelike gehantier heeft Lijsgen Lambert Henrixs. meecht in Galissen.

Galissen in ong. 1992 Utrechts archief Catalogusnummer 66364

De naam van het huis Galissen (of De Galisse) is een verwijzing naar de streek waarin een van de oudste pelgrimsoorden uit de Middeleeuwen ligt: Galicië in Noordwest Spanje. Hier zou in de buurt van het huidige Santiago de Compostella de apostel Jacobus de Meerdere (de broer van Johannes de Evangelist) zijn begraven. Sinds de 9de eeuw gaat het verhaal dat deze Jacobus in Spanje heeft gepreekt en later zou zijn teruggekeerd naar Palestina. Daar zou hij door Herodus zijn onthoofd, waarna twee van zijn leerlingen zijn lichaam naar Spanje zouden hebben gebracht en hem daar hebben begraven. De legende wil dat tussen 810 – 830 een ster (stella) de plaats van het graf van Jacobus (Sint Jago) in een veld (campus) heeft aangewezen, waarna in de buurt van deze plek de stad Santiago de Compostella is ontstaan. Jacobus wordt al snel hierna voorgesteld als een held in de strijd tegen de Islam. In 711 stortte het rijk in Spanje van de tot het christendom bekeerde Visigoten in en werd het veroverd door de islamitische Omajjaden (in Spanje Moren genoemd). In 844 zou volgens overlevering koning Ramiro I van Asturië in zijn strijd tegen de Moren hulp hebben gekregen van een geheimzinnige ruiter (niemand minder dan Jacobus de Meerdere) waardoor hij in de vermoedelijk mythische slag bij Clavijo een grote overwinning heeft behaald op de emir van Córdoba. In Spanje kreeg Jacobus de naam Matamoros (Morendoder).

Begin 12de eeuw wordt Santiago di Compostella een bekend pelgrimsoord en de pelgrims zullen ongetwijfeld het bovengenoemde verhaal over Jacobus te horen hebben gekregen. Of er in de 12de eeuw in Utrecht al een Sint-Jacobsbroederschap bestond, is onbekend
De eerste vermelding van een Jacobsgasthuis stamt uit 1375; dit betreft niet het huis Galissen, maar het huis aan de Oudegracht, tegenwoordig nr. 213. Hier konden pelgrims die naar Santiago vertrokken kosteloos logeren. Aanvankelijk vertrokken zij uit devotie, maar sinds de 14de eeuw werd naar Sint Jacob in Hispaniën gaan ook als straf opgelegd. Het gold als een makkelijke manier om geruime tijd van een veroordeelde af te zijn. Degenen die de tocht wisten te volbrengen, sloten zich aaneen in een Sint-Jacobsbroederschap. De (Jacobs)schelp (een mantelschelp) wordt het attribuut van Jacobus de Meerder. Pelgrims droegen een dergelijke schelp, hij gaf niet alleen bescherming tegen rovers, maar verzekerde hen onderweg ook van gratis onderdak.



Jacobus de Meerdere. Buitenzijde van het Drieluik Laatste oordeel, rond 1482 geschilderd door Jheronimus Bosch. Op de hoed is een Jacobsschelp te zien.

n 1450 wordt op Sint-Maria Magdalena-avond (22 juli) een nieuwe Sint-Jacobsroederschap opgericht door 29 broeders, mannen die de bedevaart naar Santiago de Compostella hadden gemaakt of dat binnen een jaar wilden doen. Waarom er een nieuwe broederschap werd opgericht, is niet helemaal duidelijk.
Een van de medeoprichters is de kerkmeester van de Sint Jacobskerk, Dire van Meerlo. De broederschap wordt gevestigd in de kapel van de Jacobikerk en zij kopen het huis op de hoek van de Oudegracht en de Jacobikerkstraat om dienst te doen als herbergGalissen (Galicië)voor mensen die naar Santiago vertrekken. Ook konden de mensen na de kerkdienst daar heen gaan en wellicht overgehaald worden om de tocht naar Santiago te maken.

De broederschap was vermoedelijk tamelijk vermogend. Leden moesten entreegeld betalen (drie pond) en overleed een van hen, dan moeten de erfgenamen 3 schellingen betalen en op kosten van de broeders 30 zielenmissen opdragen. Zij werd bestuurd door twee procurators, van wie jaarlijks één op St. Jacobsdag (25 juli) aftrad. Op de refectiedag (of statiedag) offerde de broederschap twee tortisen (toortsen) op het Sint-Jacobsaltaar in de kapel, daarna volgde de mis, het diner, werd de nieuwe procurator gekozen, de rekening opgemaakt en de vigilie (nachtelijke gebeden); de volgende dag werd een zielenmis voor de doden opgedragen. Elk lid moest dagelijks drie Paternosters en drie Ave Maria’s lezen en iedere zondagmorgen werd er een mis opgedragen.
In 1498 werd de kapel van de broederschap afgebroken, waarna haar altaar werd verplaatst naar het voor de kapel gelegen noorder transept. Pelgrims die waren teruggekeerd, lieten zich na hun overlijden veelal in de Jacobskerk begraven.
Van vijf Utrechtse kanunniken is bekend dat zij naar Santiago zijn vertrokken Arnold Buser en Jan van Angeren (Oudmunster) en in 1523 vertrokken Johan Waldoriaux, Rudolf Campink en Antonius Taets van Amerongen.

In een plecht (hypotheekakte) van 1513 wordt Engberty Dircks als ‘weerd’ in de Galissen genoemd (dooredages nae de collatio Johannis). In een rekening uit 1517 van de Onze Lieve Vrouwen-broederschap ter nood Gods in de Sint-Jacobskerk horen we de naam van een herbergierster van Galissen, ene Geertgen. Op kosten van de broederschappen in de St. Jacobskerk was er een koperen koorhek voor de kerk vervaardigd. Het werk was opgedragen aan de geelgieter meester Jan van Ende te Mechelen. Er wordt verteld dat dat tijdens de plaatsing van het koorhek Jan van Ende met zijn knechts Gabriel en Michael in De Galissen bij Geertgen verblijven, waarvoor 4 gulden 8 stuivers en 5 gulden 10 stuivers in rekening wordt gebracht1. Ook is er nog een rekening van de Jacobskerk uit 1560/61, waarin wordt vermeld dat er voor 4 gulden reparaties zijn verricht aan de huysinghe Galissen

In 1586 (in de jaren 1580 kreeg de reformatie vaste voet aan de grond in Utrecht) besloot de raad van Utrecht de Sint-Jacobsbroederschap op te heffen. Wat er van de broeders is geworden, is niet duidelijk. Vermoedelijk wordt in deze tijd of al eerder (1564) het huis Galissen een ‘gewone’ herberg. Op 21-4-1564 wordt namelijk in de plechten en transporten vermeld dat De Galissedoor de St. Jacobs kercke wordt verkocht aan Johan van Brevelt en zijn echtgenote Janna Fredericksdochter. Het huis wordt omschreven als een alinge huysinge, hofstede ende camer, kelre, cluys annex en bewoond door Femecken Dominicus Cluetincks, weduwe. Dat er een outeijgen van 4 pond op rust, daer men jaarlix voer geeft ende betaeld 16 stuivers. Of hier echt sprake is van een verkoop is niet duidelijk, het kan ook zijn dat er slechts een plecht (hypotheek) op huis werd genomen. In ieder geval wordt op 18-2 1583 Jannichgen, weduwe van Jan van Brevelt als oude eigenaar genoemd en als nieuwe eigenaar Gelis (of Jalis) Janss. Van Hoo(ch)boocken, die er ook daadwerkelijk gaat wonen. Op 15 april 1592 wordt Gelis Janss. Hoobocken als oude eigenaar genoemd en Gosentgen Reijerdr., zijn weduwe, als nieuwe eigenaar. Op 6 maart 1594 wordt het huis weer genoemd en blijkt Gosentgen Reijersdr., weduwe van Gelis van Hoboocken, nog steeds de eigenaresse van de huijsinge en hofstede daer uithangt Galissen. Noch in 1564 noch in 1594 wordt vermeld dat het huis een herberg is. Maar daer uithangt Galissen wijst daar wel op. Financieel lijken de eigenaren er niet al te goed voorstaan, want op 19 september 1588 en 15 april 1592 moet er geld geleend worden en wordt het huis aen de St. Jacobsbrug …. aen de westzijde der graften …. genaempt van oudts Galissen in onderpand geven. Gosentgen Reyersdochter en hun kinderen Cornelis, Willemke, Anthonis en Adriaen verkopen het huis met glaessen ende glaesraempten … daer Galissen nu ter tijt uuthangt al snel. Het wordt op 6 maart 1594verkocht aan Dirck van Aelst. Het is mogelijk dat het huis nieuwe glas-in-loodramen had gekregen (in die tijd was er een proces ontwikkeld om beter glas voor ramen te maken).

Deze Dirck van Aelst gaat, evenals zijn voorganger, in de Galissen wonen. Dit kunnen wij opmaken uit een plecht (hypotheek) die hij 17 februari 1614 op zijn huis neemt an die westzijde van de Oude grafte bij St. Jacobsbrug, daer Galissen uythangt ende by hem comparant nu ter tijt selffs bewoont wordt. Hij heeft er blijkbaar tot zijn dood gewoond. Hij laat 8 kinderen na en ieder van hen erft een aandeel in het huis. Op 12 juli 1641 transporteren 7 van de kinderen hun aandeel aan hun broer Willem Dircksz van Aelst, zodat het huis weer in één hand komt. De nieuwe bezitter is een eeckbrouwer (azijnbrouwer) zoals de transportakte van 16 november 1641 vermeldt. Hij verkoopt hetzelfde jaar het huis daer Galissen uuthangt aan de wijnverlater (iemand die wijn overhevelt om de wijn te klaren en een wijnhandel drijft) Jan Beerntsz van Blomsaet (soms geschreven als Blommesaet) en zijn vrouw Geertgen Reyersdochter. Het is verleidelijk te denken dat deze van Blomsaet familie is van Barend Blomsaet, de wijnkoopman die aan de Ganzenmarkt in de Maagd van Gent woonde en in 1730 wegens ‘sodomie’ is omgebracht (gewurgd aan de wurgpaal). Deze Barend Blomsaet is in1669 in Haarlem geboren en kwam rond 1699 naar Utrecht. Galissenis in 1641 belast met F. 1.000 : 5% t.b.v. de kinderen Jan Vosch den Ouden , laecken verkoper (overleden). Oudeigen van 15 of 16 stuyvers per jaar t.b.v. ´t Bagijnhoff. Tevens zijnde bij deze gecasseerd twee coopmans rentebrieven, tevens Ad F. 1000 t.b.v. Eustachius Quarebbe en A.D. 700 t.b.v. Dirck de Goyer outborgemeester alhier. Voldoening van de koopsom.

Blomsaet lijkt niet onbemiddeld, want in 1649 koopt hij de plecht van f. 500 van zijn schoonmoeder op de bakkerij in de Wittevrouwenstraat. Wanneer Blomsaet is overleden, is niet helemaal duidelijk. Maar in 1657 wordt vermeld dat Catharina Jansdr. Van Blomsaet, onmondige dochter van Jan Beernts. van Blomsaet(h) en Geertruyt Reyers voor voldoening uitkooppenningen van f. 850-0-0 van haar behoudvader (stiefvader) Simon van Geffen en vrywaring van lasten en schulden krijgt. Geertruyt Reyers is kennelijk na de dood van haar man met deze Simon van Geffen getrouwd. zij overlijdt echter al op 5 mei 1556.In ieder geval wordt in 1662 Simon van Geffen, die op dat moment is getrouwd met Cornelia Petersdochter van Schalckwijck, bewoner van het huis Galissen genoemd, waar hij een herberg en een wijnhuis houdt. In dat jaar neemt hij een plecht op het huis van 1200 carolusgulden bij Mr. Thomas van Wijckerslooth (de plecht wordt in 1681 afgelost). Ook Cornelia Petersdochter van Schalckwijck overlijdt al snel. Simon van Geffen is hierna nog twee keer getrouwd. In de begraafinschrijving van 11 november 1678 valt te lezen dat de vrouw van Simon van Geffen, Cornelia Stael, op 2 november is overleden. Op 1 februari 1679 treedt hij in het huwelijk met Cornelia van Delden. Na zijn dood (vermoedelijk 1688) zet zijn zijn vrouw het bedrijf voort. In haar tijd was Galissen een bekende kroeg voor studenten, zoals blijkt uit het Gemengelde Parnasloof (1693) van de rechtenstudent en latereZeeuwse advocaat François Davidsz. van Bergen, gezegd Montanus, waarin hij ‘moeder Geffen’ wijnverkoopster in Galissen opvoert.Cornelia van Delden trouwt later met Willem van Weeren (coopman) en overlijdt in 1723. In 1688 maakt zij als weduwe van Simon van Geffen een testament op (nogmaals in 1699 met verwijzing naar 1688), waarbij Galissen voor 2/3e deel op last van lyftocht naar haar broer Hermanus (ook geschreven als Hermannus) van Delden gaat en haar nicht Elisabet van den Borch (dochter van Beernt van der Borch en Geertruyt van Delden) de herberg Galissen op de Oudegracht mag aannemen voor taxatiewaarde. In 1710 wordt Galissen (dit keer aangeduid als de Stadt Galissen) weer genoemd als Willem van Weeren de werfkelder verhuurt aan de brouwer van Putten en aan de meester timmerman Jan de Brey. Op 12-03-1732 maakt Hermanus van Delden zijn testament op. Hij vermaakt Galissen aan zijn kleinzoon Wouter Pruyt (coopman in wynen en gedistilleerde wateren). Wouter is de zoon van Elisabet, de dochter van Hermanus van Delden en Carel Pruyt (wielmaker). Op , 16-04-1742 overlijdt Hermanus van Delden. Op 13 maart 1745 leent Wouter Pruyt 300 carolusgulden van zijn collega Hendrick Pijselman voor een hypotheek op zijn huis op den hoeck van ‘t Jacobykercksteegje, genaemd de Galisse, die hij in 1767 aflost. Na zijn dood verkopen zijn twee dochters in (Elisabet Pruyt getrouwd met Hendrik Gybels (meester goudsmid en zilversmitdkashouder) en Anna Maria Pruyt getrouwd met Petrus van Wijnbergen) op 14-08-1779 het huis de Galisse zijnde van ouds geweest een herberg aan Willem Carel van Wyk.Het huis is dan meer dan honderdtwintig jaar ‘in de familie’ geweest. Of dit de Willem Carel van Wyk, koopman in granen te Breukelen en getrouwd met Maria Elisabeth Knupker is, is niet helemaal duidelijk. Deze Willem Carel van Wyk wordt in mei van ditzelfde jaar genoemd als een van de verkopers van de windkorenmolen De Meyboom op de stadswalle bij het Paardenveld, die kennelijk in bezit van zijn vader was. In 1794 wordt Willem Carel van Wyk nog genoemd. In 28-06-1794 wordt de huizinge, erve en grond, plaats en hoff, met kelders (grote distilleerkelder) en kluyzen; wz Oudegragt, by Jacobiebrug met uytgang naar choorsteegje. door Hendrik Gybels verkocht aan David van Gorkom, waarbij wordt verteld dat Carel van Wyk de bewoner van de belending zuidwest is. De naam Galissen wordt niet vermeld in deze akte, dus zekerheid dat het Galissen betreft is er niet, hoewel de naam Hendrik Gybels en de beschrijving van het huis dit doet vermoeden. Op 21-08-1798 (plecht)30-7-1794 verkoopt David van Gorkom het huis aan Johannes van Gorkom.

Of het hier gaat om alleen verhandeling van plechten is niet duidelijk, want op al op 8 oktober 1784, heeft Willem Carel van Wijk voor notaris Johannes Valburg te Utrecht, Galissen Van ouds geweest een herberg verkocht aan Arnoldus Kock (transportakte 9 maart 1785), meester broodbakker en eigenaar van de de bakkerij De Kalvredans, aan de andere kant van de gracht, schuin tegenover de Galissen gelegen2. Op 15 oktober 1806 transporteert hij zowel de Kalverdans als Galissen, aan zijn dochter Elisabeth Johanna Kok getrouwd met Cornelis Benjamin de Haart (slijter in sterke drank) (als schuldeiser wordt Diek van Amerongen genoemd) Het echtpaar verkoopt hun bezit alweer op 15 oktober 1810 voor notaris Philips Chr. Popp te Utrecht aan Gijsbertus Koopman. Deze Gijsbertus Koopman is handelaar in wijnen en gedistilleerd en heeft verschillende bezittingen in Utrecht. Na zijn overlijden worden deze bezittingen, volgens zijn testament, op 14 juli 1813 verdeeld, waarbij aan zijn dochters Cornelia Koopman, en Hendrika Koopman, getrouwd met de medisch student Jan van Wijngaarden, het huis met zijn kelders genaamd Galissen, wijk c, het huis daar noordwaarts gelegen, samen getaxeerd op 2520 francs of 1200 Hollandse guldens toegewezen kregen. Zij hebben deze huizen negen jaar lang verhuurd, totdat zij op 19 maart 1822 het huis Galissen met kelder en kluis voor 1800 gulden verkopen aan de korenkoper Cornelis Steenbeek. Dertien jaar later, op 28 augustus 1835 gaat het pand voor 2000 gulden over aan Willem van der Hagt, een winkelier aan de Voorstraat, die het bij zijn dood nalaat aan zijn twee zonen Hermanus en Evert Jan van der Hagt. Uit de oude bevolkingsregisters van Utrecht en de Patent Registers voor slijters valt op te maken dat in het perceel Oudegracht, hoek Jacobikerksteeg, wijk c, no 49, de volgende personen worden aangetroffen die er kennelijk een kroeg hielden: van 1812-1824 Christiaan Lucas, tapper, 24 jaar, gehuwd met Aletta de Rooy, oud 40 jaar; van 1824-1830. Adrianus Boers, tevens marktmeester aan de Bakkerbrug, met vrouw, drie kinderen en een dienstmaagd. Hij verhuist op 16 september 1830. Van 1830-1839 Matheus Hoefsmit, conducteur, met zijn vrouw Dirkje Tijlbeek (Terbeek), kroeghoudster. Het lijkt geen gelukkig huwelijk te zijn geweest, want zij gaan uit elkaar. Op 1 juni 1831 wordt het huis bewoond door de schipper en kroeghouder Pieter Melgers, door een gepensioneerd kapitein en 2 naaisters. Van 1839-1845 woont Johannes Brands, voerman en kroeghouder er. Van 1845-1848. Jacobus van Oost, baardscheerder en kroeghouder en in de periode 1848-1850 wordt Galissen bewoond door Hubertus Korsten, tapper, gehuwd met Cornelia Dons; Hij overlijdt op 27 maart 1850. Cornelia Dons, de weduwe van Korsten hertrouwt al snel met de schrijnwerker Hendrik Jan van Beest. Zij hield de herberg, die kennelijk nog slechts als kroeg fungeerde onder haar naam aan tot 1860. In dat jaar verkoopt zij de inventaris van Galissen aan Adrianus Johan Godlieb Staffhorst. Dit wordt het begin van een nieuw en glorieuzer leven voor Galissen en de start van het later zo befaamde bedrijf NV Gebr. Staffhorst. En Galissen zal weer meer dan honderd jaar in de familie blijven.

In 1831 komt de familie Staffhorst, die tot de Zwijndrechtse Nieuwlichters3 behoorde, naar Utrecht. Het hoofd van de familie Adrianus Johan Godlieb Staffhorst, gehuwd met Maria Soesbergen, weigert als Nieuwlichter zijn militaire dienstplicht te vervullen, maar krijgt gratie van koning Willem I en gaat vervangende dienstplicht vervullen in het toenmalige Militaire Hospitaal aan de Springweg (nu -2020- Grand Hotel Karel V), waar hij werkzaam is als spijsmeester. Hij gaat met zijn gezin boven het café op het Vredenburg (hoek Vredenburg- Korte Koestraat) wonen.

Het café Vredenburg rond 1900

Zijn zoon, Johannes Franciscus Coenraad (geboren 24 september 1838), die aanvankelijk was aangetrokken tot het bloemistenvak, wordt, wellicht geïnspireerd door het café op de Vredenburg, de grondlegger van het fameuze bedrijf Staffhorst. Hij zegt, mogelijk in verband met zijn a.s. huwelijk met Johanna Maria Hendrica Maarssen (9 januari 1861) de bloemisterij vaarwel en weet zijn vader zover te krijgen dat hij de volledige inventaris van de herberg Galissenkoopt vanCornelia van Beest-Dons, terwijl hij zelf het pand huurt van de eigenaren: Hermanus en Evert Jan van der Hagt. Johannes, die het pand meteen met zijn bruid betrekt, besluit het interieur enigszins te moderniseren en als slijterij een chiquer aanzien te geven. Het bedrijf loopt onmiddellijk. Al in 1862 kan hij het geld dat zijn vader hem heeft voorgeschoten (600 gld.), terugbetalen en op 3 november1865 wordt voor notaris A.H. Botret de akte gepasseerd, waarbij Hermanus en Evert Jan van der Haft aan Johannes Franciscus Coenraad Staffhorst, slijter, het huis gelegen aan de westzijde van de Oude gracht, op de noordhoek van de Jacobikerksteeg, wijk c, no 140 aan hem verkopen voor 5200 gulden.

Johannes Stadfhorst en zijn vrouw hebben tot hun dood in het huis gewoond. Zij krijgen vijf kinderen. Als hij op 13-12-1886 overlijdt, zetten zijn vrouw als wed. Staffhorst en zijn jongste zoon Hendricus (Hein) Gijsbertus, geboren op 14 september 1869, de tapperij en slijterij voort. Hendricus trouwt met Alida Bosch. Zij krijgen acht kinderen en ook zij wonen boven het bedrijf. Hein Staffhorst heeft verschillende verbouwingen aan het huis uitgevoerd.

De Firma Wed. J.F.G. Staffhorst, Foto ong. 1900 Naast het fust is de tapknecht Antoon van Zelst te zien Utrechts Archief Catalogusnummer 831428

De Firma Wed. J.F.G. Staffhorst, Foto ong. 1900. Links de Jacobkerkstraat. Utrechts Archief Catalogusnummer 831424
In zijn tijd wordt het pand ook verbouwd. Bouwtekening 07-07-1904

In november 1908 krijgt de firma het predicaat ‘Senaatsleverancier’ van het Utrechts studentencorps en wordt het schild boven de deur geplaatst.


Gezicht op de voorgevel van de Slijterij Wed. & Gebr. Staffhorst Oudegracht Weerdzijde 142) te Utrecht het schild aan de gevel. V.l.n.r. H.G. Staffhorst (1869-1918), winkeljuffrouw Mastwijk en H.J. Huinck (1881-1963) met de hond Horsa. Utrechts archief Catalogusnummer 831427. De foto moet dus in 1908 of iets later gemaakt zijn.
Het ‘Senaatsschild’

Een zusje van Henricus (Hein), Marie(tje) trouwt in 1900 met buurjongen Harry Huinck Beiden groeien op met het zakendoen. Zij krijgen in 1901 het pand Wittevrouwenstraat 32 (in de loop der jaren uitgebreid met de panden 34 en 36), ooit gekocht door Adrianus Johan Godlieb Staffhorst, Zij gaan wonen in in de bovenwoning, terwijl zij het daar gevestigde koffiehuis met biljard voortzetten. Harry Huinck besluit echter al snel om ook een een slijterij te beginnen onder de naam Gebr. Staffhort, kortom een gezamenlijk bedrijf dat al snel uitgroeit tot vijf slijterijen. Als Hein Staffhorst, evenals zijn vader op jonge leeftijd overlijdt ( 04-08-1918) wordt het bedrijf voortgezet onder de naam Fa. Wed. en Gebr. Staffhorst. In 1919 wordt de zaak omgezet naar een N.V. met familie aandeelhouders. Zoon Jan (Johannes Franciscus Joseph Staffhorst, geboren 06-05-1900) en oom Harry Huinck worden directeur. De vrouw van Hein Staffhorst (Alida Bosch) blijft tot haar overlijden (1930) actief in het bedrijf. Richardus (Richard) Joseph Franciscus Staffhorst (geboren 03-04-1912) wordt als zijn moeder overlijdt adjunct-directeur. Jan Staffhorst wordt als opvolger van zijn vader benoemd tot ‘Senaatsleverancier’. Een bekend merk jenever dat geleverd werd, was de Pronckheer.

Advertenties uit de 19de eeuw

Een zusje van Henricus (Hein), Marie(tje) trouwt in 1900 met buurjongen Harry Huinck Beiden groeien op met het zakendoen. Zij krijgen in 1901 het pand Wittevrouwenstraat 32 (in de loop der jaren uitgebreid met de panden 34 en 36), ooit gekocht door Adrianus Johan Godlieb Staffhorst, Zij gaan wonen in in de bovenwoning, terwijl zij het daar gevestigde koffiehuis met biljard voortzetten. Harry Huinck besluit echter al snel om ook een een slijterij te beginnen onder de naam Gebr. Staffhort, kortom een gezamenlijk bedrijf dat al snel uitgroeit tot vijf slijterijen. Als Hein Staffhorst, evenals zijn vader op jonge leeftijd overlijdt ( 04-08-1918) wordt het bedrijf voortgezet onder de naam Fa. Wed. en Gebr. Staffhorst. In 1919 wordt de zaak omgezet naar een N.V. met familie aandeelhouders. Zoon Jan (Johannes Franciscus Joseph Staffhorst, geboren 06-05-1900) en oom Harry Huinck worden directeur. De vrouw van Hein Staffhorst (Alida Bosch) blijft tot haar overlijden (1930) actief in het bedrijf. Richardus (Richard) Joseph Franciscus Staffhorst (geboren 03-04-1912) wordt als zijn moeder overlijdt adjunct-directeur. Jan Staffhorst wordt als opvolger van zijn vader benoemd tot ‘Senaatsleverancier’. Een bekend merk jenever dat geleverd werd, was de Pronckheer. Uiteindelijk zal het bedrijf uitgroeien tot een dertigtal slijterijen.

Het huis krijgt een moderner aanzien. Utrechts archief.
Catalogusnummer 40363

Dat het het bedrijf goed liep, blijkt uit een artikel over het huis Galisse in het Utrechtsch Nieuwsblad van 1923-03-30

En nu nog worden er in hetzelfde perceel spiritualiën verkocht. Tot blijkbare volle tevredenheid van de clientèle, want het aantal afnemers, dat niet klein is, neemt nog steeds toe, en daar mee de omzet. Dat die niet gering is, moge wel blijken uit de groote oppervlakte aan kelders, die de firma in haar bezit heeft, niet minder dan 710 M2 .

Dus onder leiding van Johannes (Jan) F.J. Staffhorst en Harry Huinck beleeft het bedrijf een enorme bloei en heeft het de beschikking over o.a. meerdere slijterijen. Er wordt een groot assortiment aan Utrechts gedistilleerd geproduceerd, waaronder verschillende jenevers, vieux, advocaat, brandewijn en vruchten op brandewijn.

In 1929 wordt de handel in wijnen van Finjé en Co aan de Oudegracht overgenomen, Harry Huinck is daarvoor, in 1928, naar de Bordeauxstreek afgereisd om nadere studie van het het wijnvak te maken.

Tijdens de oorlog worden de omvangrijke kelders aan de Oudegracht (zo’n 3000 m2) die niet op de tekeningen van het kadaster stonden, dichtgemetseld en daar liggen zo’n 80.000 flessen opgeslagen die in deze jaren rustig kunnen rijpen. Zo kan het bedrijf na de oorlog, in tegenstelling tot de overige Nederlandse wijnhandelaren die hun voorraden tijden WO II hadden opgebruikt, beschikken over een enorme voorraad zelf gebottelde wijnen.

Johannes (Jan) Staffhorst overlijdt in 1956. Ondanks zijn drukke werkzaamheden was hij een sociaal actief man. Hij zat in het bestuur van de kinderbescherming, was kerkmeester van de Willibrorduskerk, betrokken bij Kunstliefde en bevriend met Jan Engelman.

Zijn broer Richardus (Richard) J.F. Staffhorst volgt hem op. In 1957 ontvangt ook hij de bul waarmee de firma Staffhorst zich ‘Senaatsleverancier’ mag noemen.

In de koets zit het bestuur van het Utrechts Studenten Corps (U.S.C.) in het senaatsrijtuig bij de Slijterij Wed. & Gebr. Staffhorst (Wittevrouwenstraat 32) te Utrecht; in de deuropening staan H.A.M. Huinck en R.J.F. Staffhorst, die zojuist de bul heeft ontvangen. Het schild hier aan de Wittevrouwenstraat.

Op 9 januari 1961 bestaat het bedrijf 100 jaar, Dit wordt groots gevierd. Staffhorst krijgt het nu ook predicaat hofleverancier waardoor het koninklijk wapen op het etiket mag worden gevoerd.

Hofleverancier sinds 1961.

Er kwamen filialen in nieuwe wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Ook pilsener en limonade werden in het assortiment opgenomen. Eind jaren 60 vindt vooral schaalvergroting plaats door het overnemen van bedrijven.

Uiteindelijk groeit het bedrijf tot in totaal 17 vestigingen in Utrecht, Rotterdam en Nijmegen totdat de zaak, kort na het onverwachte overlijden van directeur Richard Staffhorst in 1974 het gehele bedrijf Wed. en Gebr. Staffhorst met Finjé en alle slijterijen wordt verkocht aan Henkes/Bols Verenigde Distilleerderijen. De distilleerderij in Utrecht wordt gesloten en komt er een einde aan meer dan 100 jaar distilleertraditie in Utrecht. De familie Staffhorst verlaat na 113 jaar Galissen. Sinds 2013 wordt echter de familietraditie voortgezet en maakt Bastiaan Staffhorst (vijfde generatie) samen met meester-distillateur Arjan Smit van distilleerderij De Pronckheer weer Jenever, naar het oude familierecept.

Galissen is echter voorgoed verlaten door de familie. Het nieuwe bedrijf zit in de oude sluiswachterswoning op het Cereolterrein in Oog in Al.

Galissen is wel blijven voortbestaan als horecagelegenheid. In de jaren 70 zit er een bodega: Paddy’s bar. Daarna wordt het Anthenes (1975).

Op 4 april 1982 wordt in de kelder van De Galisse1 als eerste en uiteindelijk ook de enige Utrechtse homodiscotheek De Roze Wolk geopend (zat er tot 2006) en twee jaar later in het café boven de kelder De Wolkenkrabber (1985-2004)2. In 2007 opgevolgd door de gaybar Chueca. Sinds 2011 zit er Café Kalff, alle toonaangevende zaken in het homo-uitgaansleven van de stad Utrecht:

Café Kalff. Nog steeds zit er de gevel uit de beginjaren 20.

Voetnoten

1 Gemeentearchief Utrecht Inventaris L nr. 16

2 Gemeente archief Utrecht Inventaris I nr. 275

3 De nu volgende gegevens heb ik grotendeels ontleend aan twee artikelen met de titel: De slijterij DE GALISSEN 100 jaar in bezit van de familie STAFFHORST en minsten 500 jaar als herberg en slijterij in gebruik. 1861 – 9 januari 1961, die mij via Sjoerd de Boer door Hein Staffhorst ter beschikking zijn gesteld.

4 Deze sekte werd rond 1815 gesticht door Stoffel Mulder, een schipper uit Puttershoek, die zich na enige omzwervingen in 1829 in Zwijndrecht vestigden. Hij ging een ‘geestelijk’ huwelijk aan met Maria leer.. Zij geloofden dat de zonde een werktuig in Gods hand was om de mens tot hem te brengen. Zij legden nadruk op een sobere manier van leven. Voorbeeld waren de eerste christenen.

5 Wanneer de naam De Galisse op het pand is geschilderd is niet helemaal duidelijk. Mogelijk eind jaren 90. Op een foto uit 1992 blijkt dat de naam toen nog niet was aangebracht.

6 In 2018 verscheen het boek Roze Wolkennachten. Homodisco ‘De Roze Wolk’ en homocafé ‘De Wolkenkrabber’ in Utrecht van Adrianne Dercksen

Literatuur

S.M.C.Ebbinge-Wubben, ‘Jacobus in Utrecht’. In: De Jacobsstaf 15 (1992), pag.84

A. van Hulzen, ‘Herberg Galissen herinnert aan belangrijk pelgrimsoord’. In: Utrechts Nieuwsblad, 01-03-1980, blz. 2.

H. Luyten, Het ontstaan van de Jacobslegende, 1983

Bettina van Santen, ´De familie Staffhorst, van vele markten thuis´. In: Maandblad Oud-Utrecht, jrg 85, 2012, pagina 172-177

 L.Temminck Grol, Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden, ‘s-Gravenhage 1963.