Toespraak herplaatsing De Duif, Oudegracht 31/Waterstraat 2

Toespraak Maria de Bruijn –bestuurslid Utrechts Gevelteken Fonds- bij de herplaatsing van de gevelsteen De Duif, Oudegracht 31/Waterstraat 2 – 7 mei 2015.

Omdat er weinig bekend is over de steen, die straks onthuld gaat worden, zo is niet bekend wie hem heeft gemaakt, wil ik graag iets zeggen over de man die de steen vlak na de oorlog heeft aangeboden aan de zusters Augustinessen als dank voor al het werk dat zij in de oorlog hebben verricht.

          In juli 1945 vond er een volksfeest plaats in wijk C. Het 25-jarig professiefeest en tegelijkertijd het 12½-jarig jubileum van de pastoor van de St.-Augustinuskerk, Sebastiaan van Nuenen. Lid van de Augustijner orde. Maar het was meer dan zo maar een herdenking of een volksfeest. Het was in zekere zin een totale ontlading na de bevrijding van de Duitsers. En hoewel dit door velen toen zeker niet zo gevoeld zal zijn, was het misschien tegelijkertijd ook een afscheid van de oude Wijk C.

          Het was een groots feest. Overal in de wijk waren dennenbomen neergezet, die uit de bossen van Bilthoven en Lage Vuursche waren ontvreemd; de her en der al afgebroken straatjes waren omgetoverd tot groene laantjes, waar ook nog Canadezen zich verpoosden met hun dames.
Er was een erepoort opgericht, met aan iedere kant een heraut. Voor pastoor Van Nuenen was een tijdelijk monument opgericht op het terrein hoek Waterstraat en de Dirck van Zuylensteeg, waar de zuster Augustinessen en talloze parochianen zich hadden verzameld. Het muziekcorps Forsando speelde´Wilt heden nu treden´ en het volk zong ´In de gloria´ en overal, overal waren bloemen. Ook de kermismensen deden spontaan mee; maar ook de oorlog en de slachtoffers werden herdacht. Er was een geïmproviseerd Nazi-kamp ingericht, waarvoor het Wilhelmus werd gezongen

          s´Middags om vier uur werd pastoor van Nuenen opgehaald en werd hij anderhalf uur lang, met zijn twee zusters en nog een pastoor, gezeten in een landauer, door de wijk gereden, omstuwd door kinderen. Zij werden bedolven onder de bloemen; op de wijs van Sarie Marijs werd het pastoor-van-Nuenenlied gezongen.

          Om half zes werd er gestopt bij het zusterhuis in de Waterstraat, waar een verfrissing werd genoten. Om zes uur werd in een bomvolle Augustinuskerk het lof opgedragen waar de zusters Augustinessen in koorkleed en paarse sluier, evenals talloze anderen bij aanwezig waren.

          s´Avonds werd er in een met vrolijke kleuren verlicht wijk C gefeest. Heel wijk C had voor de gelegenheid zijn stoepen en straten geschrobd. Er werd gehost en gedanst, waaraan ook de pastoor meedeed mee. Wie was deze pater van Nuenen, die de ´´Vader van de Armen´, ´Vriend der kinderen´ De grootste apostel die ooit in de wijk had gewerkt´, werd genoemd.

          Hij is geboren als Antonius van Nuenen op 28 juli 1898, Zijn moeder Gordina Gruyters heeft hem vanaf zijn jeugd ingeprent goed voor de armen te zijn. Op 11 september 1910 legde hij zijn eeuwige geloften af en in 1924 werd hij tot priester gewijd. In de jaren ´20 kwam hij als kapelaan in wijk C werken. In 1932 werd hij pastoor van de Augustinus kerk

          Wijk C had een grote RK gemeenschap, maar die was niet erg actief en er waren bovendien vele gemengde huwelijken; daarnaast was de meerderheid van de bewoners laag opgeleid en het waren ook nog eens de crisisjaren.
Het ideaal van Van Nuenen was uitbreiding van de geloofskennis en geloofsbeleving onder de arbeidende klasse. Preken en daarnaast nietsdoen, was echter volgens hem een grote leugen en als directeur van het St. Fransciscus Liefdewerk heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor de wijk, waarbij hij het standsverschil gebaseerd op geld wilde afschaffen. Een eerste stap was het opheffen van de armenbanken in de kerk.
Hij wist het kerkbestuur zover te krijgen dat het een bedrag neertelde voor een afzonderlijk gebouw om de kinderen, vaders en moeders onder te brengen en er activiteiten te organiseren, ´Het Zaaltje´ geheten. Hij vroeg een van de vrijwilligsters Cor van Reijsen of zij leidster wilde worden en zij ging er godsdienstlessen geven en deed ook allerlei spelletjes met de kinderen. Naar eigen zeggen was zij niet zeer goed in het orde houden.
Dit St. Fransciscus liefdewerk was echter grotendeels afhankelijk van vrijwilligsters en er was een groot verloop, daarom vroeg pastoor van Nuenen in 1934 aan een tiental vrouwelijke vrijwilligsters of zij een congregatie wilden stichten (een langgekoesterde wens van de jonge pater). Cor van Reijsen beschrijft hoe zij op 26 januari 1934 als een groepje van 10 nog heel jonge vrouwen bijeenkwamen in de pastorie van pater Mackay (de provinciaal van de Nederlandse Augustijnen) die hen aan hun toekomstige overste voorstelde. Deze eerste overste zag er echter vanaf en de 25jarige Cor van Reijsen werd toen op voorstel van pater van Nuenen de eerste overste, iets waar zij zich aanvankelijk totaal niet geschikt voor achtte. Op 8 december nam de toenmalige provinciaal pater de Wit de professie van de nieuwe zusters aan als derde-ordelingen van Sint-Augustinus. Vervolgens nam de nieuwe moeder overste, die de naam Augustina had aangenomen, de professie van de 9 anderen aan. Hiermee werden zij de eerste Augustinessen van St.Monica.
St. Monica is de moeder van Augustinus en wordt, vooral sinds de 13de eeuw verheerlijkt als de beschermvrouwe van vrouwen en moeders, wat al snel in het werk van de zusters tot uiting kwam. Als pioniers, die niet zo heel veel wisten van het kloosterleven, moesten zij zelf hun getijden vormgeven. Deze 10 vrouwen, hebben de congregatie, die gegrondvest is op de regel van St. Augustinus, dan ook van de grond af aan opgebouwd, waarbij nadruk lag op elkaar liefhebben en contemplatie, maar een contemplatie die in hoge mate in dienst zou staan van maatschappelijk werk. In veel opzichten heeft hun werk in wijk C de hechte gemeenschap daar versterkt, iets wat in de oorlogsjaren van groot belang is geweest.
Hun eerste werk was het bieden van (huishoudelijke) hulp aan gezinnen die moeite hadden het hoofd boven water te houden. De nonnen gingen de wijk in waar zij vrouwen, zieken zwakken, kinderen, maar ook de mannen zonder werk hielpen. Waar het kon ondersteunden zij het gezinsleven. Zij deden echter meer: er werd godsdienstonderricht gegeven, werkgelegenheid gezocht, aan gymnastiek, muziek en zang gedaan, naai en kooklessen gegeven etc. Ook werd er een toneelvereniging opgericht: ´Wijk C op de planken´ en zo werd een schakel tussen de geestelijken en leken gelegd: het motto was: opvoeden, nooit veroordelen.

          Vanaf het begin werd er nauw samengewerkt met pater van Nuenen. Het werk vereiste namelijk ook een financiële basis. Die kant van het werk werd nagenoeg volledig behartigd door de pastoor, die een meester was in het binnenhalen van geld. Zo wist hij ook voor elkaar te krijgen dat tegen zeer voordelige voorwaarden de zusters de beschikking konden krijgen over de twee scholen, die eigendom waren van het bisdom en waartussen zij min of meer ingeklemd zaten. Het lesgeven was iets wat hen niet direct gemakkelijk afging, maar waar zij geleidelijk ingroeiden.
Van Nuenen was een aartsbedelaar. Hij wist altijd op een of andere manier aan geld te komen en mensen te laten doneren. Hem werd nogal eens om raad gevraagd en dan waren zijn gevleugelde woorden: ´goede raad is duur´. Ook collecteerde hij vaak bij de uitgang van de Rembrandt bioscoop. Daar zag hij in 1939 de film ´Boys Town´ (die gaat over een stad voor kansarme en verwaarloosde jongens, en is gebaseerd op het levenswerk van pater Edward Flanagan). Dit bracht Van Nuenen op het idee om een `Meisjesstad´ te stichten. Op de hoek van Waterstraat en Oude Gracht werd, zonder subsidie van de overheid en zonder salariëring, opvang geregeld voor vrouwen die mishandeld werden of ongewenst zwanger waren, ongeacht de religieuze achtergrond. Er werd alles aan gedaan om te zorgen dat de moeder haar kind zelf kon houden en verzorgen.

          In de oorlog werd het klooster dankzij de nonnen een rots in de branding. Aanvankelijk stuurde pastoor van Nuenen mensen in nood naar het klooster, maar al snel wisten die ook zelf hun weg daarheen te vinden. Ook de ´meisjesstad speelde hier een rol in, die zeker niet zonder gevaar was. De Duitsers vonden namelijk lang niet alle activiteiten legaal en bekeken het klooster met grote argwaan. Er zaten soms onderduikers in het klooster. Alles kwam langs: vluchtelingen, mensen op hongertocht, doortrekkers etc.

          Vooral in september 1944 en na de bevrijding van het zuiden kwamen grote transporten via Utrecht naar het westen van de provincie. Vaak kwamen dieren mee, honden paarden, kippen konijnen. Randgemeenten verschaften hooi en stro. In principe moest het Rijksbureau voor de voedselvoorziening voor het verschaffen van eten zorgen, maar er verdwenen steeds meer landbouw- en andere producten naar Duitsland. Ook verhinderden de Duitse bezetter het transport van voedsel uit Oost-Nederland naar het westen.
In Utrecht werd een groot deel van het werk van het bureau al snel door de zusters overgenomen. Zij trokken er op uit om voedsel te krijgen. Veel van degenen die tijdens de razzia´s waren opgepakt en in Duitsland te werk waren gesteld en met het oprukken van de geallieerde legers wisten te ontkomen, kregen soms al bij de grens de naam van het klooster in Utrecht te horen. Er was veel plaats, omdat de scholen toen leeg stonden, aangezien de kinderen, zeker in de hongerwinter, niet meer naar school gingen.
Er kwamen daarnaast nog steeds allerlei mensen langs, met spullen op hun rug, met kruiwagens, met karren, huisraad, met een oude grootmoeder enz.. Velen in lompen onder de schurft en luizen. In het klooster werden zij ontluisd en kregen een bad.
´s Nachts kwamen per trein soms 200 of meer afgekeurden aan. Vaak was doktershulp nodig. Bij de deuren stond aangegeven waar iedereen terecht kon. En je werd altijd geholpen of je nu jood, hervormd, SDAP-er of communist was. Het heeft overigens nog lang geduurd voor er bij iedere deur een dubbele post was, omdat er gewaarschuwd moest worden bij eventueel gevaar

          In de hongerwinter werd er dagelijks aan 1400 mensen een maaltijd geven en ook nog 200 kinderen kregen dagelijks een maaltijd. Ongeveer 7000 mannen vonden hier een extra onderkomen. Daarnaast werd er voor het transport naar het noorden gezorgd, waar meer voedsel was. Kortom er is een bijna bovenmenselijke arbeid verricht

          De steen waarop de witte duif die een olijftak vasthoudt, is te zien, symboliseert al het werk dat in dit klooster zonder aanzien des persoon, met gevaar voor eigen leven, geheel in het teken van werkelijke naastenliefde is verricht. Zij is het symbool voor alles waar het nazisme en fascisme niet voor staat: het zwakke, zachtheid, onschuld, zuiverheid en verzoening.
In het Bijbelboek Genesis is de duif de brenger van de olijftak aan Noach en geeft het einde van de zondvloed aan en luidt het begin van een nieuw tijdperk van vrede en verzoening (tussen God en de mens) in. Voor de zusters en pater van Nuenen zal de duif zeker ook het symbool van de Hl. Geest zijn geweest, een symbool van het goddelijk handelen in de mens en de goddelijke inspiratie.